Bloedgroepen

Bloedgroepen bij katten

Bloedtypes ofwel bloedgroepen zijn soortspecifieke antigenen op het oppervlak van rode bloedcellen met een eenvoudig soort van vererving.
De bloedtypes die geproduceerd worden door een groep van allelen vormen een bloedgroepsysteem.
Individuen die een bloedtype missen, kunnen van nature antilichamen tegen het bloedtype hebben,
want door het antigeen op het oppervlak van de rode bloedcellen worden die bloedcellen als lichaamsvreemd materiaal herkend.
Ze kunnen ook antilichamen gaan vormen zodra ze één keer met het antigeen in aanraking zijn gekomen.
Incompatibiliteit van bloedgroepen tussen moeder en kind kan bij mensen bij zwangerschap tot problemen leiden.
Bij katten zou juist vlak na de geboorte via de antistoffen in de eerste moedermelk bloedgroepen incompatibiliteit tot problemen leiden.

Bloedgroepensysteem

Tot zover een beetje kennis van het menselijk bloedgroepen systeem.
Katten hebben hun eigen bloedgroepensysteem, dat ook een rol speelt bij bloedtransfusies en dat ook problemen kan leveren bij de voortplanting.
Hoewel het niets met het menselijk ABO systeem te maken heeft, wordt het systeem AB genoemd.
Bloedgroep A blijkt het meest algemeen te zijn.
Het aantal dieren met bloedgroep B varieert afhankelijk van ras en plaats van 3% tot bijna 50% (Het BKH ras heeft ondertussen die 50%).
Een doodenkele keer wordt een dier gevonden dat zowel bloedgroep A als bloedgroep B heeft
(het dier maakt dan noch tegen A noch tegen B antilichamen en zou zowel van een A kat als van een B kat bloed voor een bloedtransfusie kunnen krijgen.
Bloedgroep O zoals we die bij mensen kennen, ontbreekt echter:
er zijn dus geen universele donors waarvan het bloed noch A antigeen noch B antigeen heeft.

Gevolgen bloedgroepen incompatibiliteit bij katten

Bij bloedtransfusie wordt altijd een kruistest gedaan om te zien of het donorbloed niet meer kwaad zal doen dan goed.
Bij katten blijkt het AB systeem belangrijk voor transfusies: bloedgroep A katten mogen geen B bloed ontvangen en visa versa.
B katten blijken echter meer A antilichaam dan A katten B antilichaam te hebben.
Donorbloed dat niet tot dezelfde bloedgroep behoort en dus vreemd antigeen bevat,
leidt door het aanwezige antilichaam in het plasma van de ontvanger tot klontering en ontbinding van de rode bloedcellen van het donorbloed.
Anders dan bij mensen speelt het AB systeem ook een rol bij de voortplanting.
Niet vergelijkbaar met de resusfactor, want bij katten worden de antilichamen tegen de niet eigen bloedgroep,
niet via de placenta maar via de eerste moedermelk van moeder op kind overgedragen.
Dit speelt vooral een rol bij moeders met bloedgroep B die kittens krijgen met bloedgroep A,
vanwege het al eerder genoemde feit, dat katten met bloedgroep B veel meer antilichamen tegen bloedgroep A produceren,
dan katten met bloedgroep A dat tegen B antigeen doen.
Antilichamen tegen de rode bloedcellen van A kittens uit B moeders leidt tot afbraak van de rode bloedcellen van dit kitten.
Blijkbaar bevat het colostrum van B katten zo’n hoge dosis anti A dat een kitten met bloedgroep A eraan kan overlijden.
De urine van zo’n kitten is roodbruin, het kitten krijgt geelzucht en kwijnt weg; dit kan zeer snel gaan.
Het sterven van kittens door vernietiging van rode bloedcellen wordt FNI (Feline Isoerythrolysis) genoemd.

Vererving van bloedgroep A of B

Uit erfelijkheidsonderzoek blijkt dat bij het AB systeem van bloedgroepen van katten er waarschijnlijk slechts sprake is van 2 allelen van 1 gen.
Het gen heeft nog geen officiële code voor zover ik weet, maar laten we de allelen maar gewoon A en B noemen. A lijkt dominant over B, zodat een
AB kat net als een AA kat bloedgroep A heeft en een BB kat heeft dan bloedgroep B.
De zeer zeldzame AB bloedgroep moet misschien verklaard worden door een verdubbeling in het genenmateriaal van het bewuste dier,
zodat het dier in feite genetische code “AA.BB of AB.BB” heeft.
Een bloedgroep O, waar zowel A als B antilichamen ontbreken en zowel A als B antigeen wordt aangemaakt, is tot nu toe nooit bij een kat aangetroffen.
In de regel overheerst bloedgroep A. De frequentie van dieren met bloedgroep B is waarschijnlijk afhankelijk van ras en geografie,
hoewel het aantal geteste dieren erg klein is om tot duidelijke uitspraken te komen (diverse studies met materiaal van 300 tot 3000 katten).
Het al genoemde probleem van een B moeder (genetische code BB) met een A kitten ontstaat als ze met een A kater gepaard heeft.
Als de kater genetische code AA heeft, hebben alle kittens code AB en bloedgroep A: ze lopen dan allen gevaar.
Met een AB kater, een A kater die B draagt, zal statistisch de helft van de kittens bloedgroep A hebben (code AB) en kans hebben op FNI.

Bloedgroepen incompatibiliteit tussen poes en kitten

Als er sprake is van bloedgroepenincompatibiliteit tussen moeder en kind en de fokker ontdekt dat bijtijds,
dan kan het kitten 24 uur lang van de moeder gescheiden worden en kunstmatig worden gevoed.
Het mist dan de piek in het colostrum van antistoffen.
Het is dan ook veel slechter beschermd tegen infecties dan een kitten dat wel het colostrum ontving!
Binnen 24 uur sluit de darmwand van het kitten zich voor antilichamen;
antilichamen in de voeding komen dan dus niet meer in het bloed van het kitten terecht.
Frequentie van katten met bloedgroep A en B, afhankelijk van ras: Giger publiceerde resultaten van materiaal dat verzameld was
uit gegevens van de veterinaire kliniek van de universiteit van Pennsylvania,
uit katten die als bloeddonor gebruikt werden in diverse Amerikaanse veterinaire klinieken,
uit katten die bij een kruistest voor bloeddonatie incompatibel bleken,
uit katten waarvan vermoed werd dat de dood van kittens door bloedgroepenincompatibiliteit kwam en uit bloed van (ras)katten,
uit de VS dat na een oproep in kattenbladen door eigenaars beschikbaar werd gesteld voor onderzoek.

Het ligt voor de hand dat misschien relatief veel B katten in deze studie zijn meegenomen.
Zo zal groep 4 uiteraard de score aan B katten positief beïnvloeden, terwijl in groep 5 waarschijnlijk
veel eigenaars besluiten mee te doen aan het opsturen van bloed als ze vermoeden dat ze een bloedgroep B poes hebben.
2172 katten maakten deel uit van deze studie.
Ongeveer de helft bestond uit stamboomloze katten, de rest uit raskatten.
Er was een groep raskatten, waar helemaal geen B dieren werden gevonden.
(15 Amerikaanse Kortharen, 25 Burmezen, 20 Noorse Boskatten, 15 Oosters Kortharen, 99 Siamezen en 31 Tonkinezen).
In onderstaande tabel vindt u de resultaten van dit onderzoek.
De 1072 huiskatten waren grotendeels kortharig (964).
Een groot deel (880) kwam uit het gebied rond Philadelphia.
Geen van deze 880 dieren had bloedgroep B.
De 3 bloedgroep B huiskatten kwamen respectievelijk uit Washington, Tennessee en Florida.
Bij de groep raskatten is een splitsing gemaakt tussen rassen waar bloedgroep B niet werd gevonden en rassen waarbij dit wel het geval was.
Bloedgroep B ontbrak dus bij Siamezen en aanverwante katten.
Het ontbreken van bloedgroep B bij de Amerikaanse Korthaar en bij de Noorse Boskat verklaart Giger uit grote verwantschap
met de huiskatten waar natuurlijke selectie blijkbaar tegen B gericht is.
Vreemd is dat Amerika’s eigen “natuurras” de Maine Coon helemaal ontbreekt!
Overigens hadden alle poezen van onderzoeksgroep 4 bloedgroep B.
Kittens die FNI ontwikkelden, hadden altijd bloedgroep A, maar niet alle kittens met bloedgroep A uit B moeders ontwikkelden symptomen van FNI.
schema1schema1

Recent verscheen een publicatie van Knottenbelt e.a. over bloedgroepen van katten in Engeland.
Gegevens zijn van een veterinaire kliniek in Edinburgh.
Het aantal katten waar het over gaat, is niet zo indrukwekkend (207 raskatten en 139 “HTK” katten).
In feite was het doel de efficiëntie en correcte werking van een “device” om kattenbloedgroepen te bepalen, uit te testen.
Dit is de tabel met de gegevens van raskatten:
schema2schema2

Per ras zijn de gevonden verschillen niet significant (Fisher toets).
Wel is de som van alle raskatten significant verschillend voor beide onderzoeken.
Voor de katten zonder stamboom zijn dit de gegevens:

tabel3schema3

Aantallen met bloedgroep B wijken significant af van aantallen in het onderzoek van Giger (Fisher toets).
Afwijkend is dat bloedgroep B vrij vaak wordt gevonden, zowel bij raskatten als bij stamboomloze katten in minstens 5% van de gevallen.
Bij “HTK” katten komt bloedgroep B ook hier minder vaak voor dan bij raskatten, maar duidelijk vaker dan bij de Amerikaanse katten.
In een populatie met voornamelijk bloedgroep A, kan bloedgroep B bij katten nauwelijks standhouden,
omdat B poezen zelden een B partner treffen en dus zelden een kitten groot kunnen brengen:
de helft van de B dieren kan zich dan niet voortplanten.
Hetzelfde geldt zonder medische zorg voor een resusnegatieve vrouw: het eerste kind geeft zelden een probleem,
maar met elke volgende zwangerschap wordt de kans op een gezonde nakomeling kleiner.
In een gemeenschap van louter resusnegatieve mensen komt het probleem echter niet voor!
In een populatie met overheersend B is A in het nadeel, omdat A dieren dan vaak uit B moeders geboren worden en minder overlevingskans hebben,
dan hun B nestgenoten.
Misschien heeft bloedgroep B bij katten en resusnegatief zijn bij mensen een bepaald voordeel of heeft de heterozygoot
(IAIB: A drager van B of Dd: resuspositief maar drager van resusnegatief factor) in sommige situaties een bepaald voordeel.
Het beste voorbeeld van het heterosiseffect (heterozygoot is fitter dan homozygoot) is die van de sikkelcelanemie.
Deze afwijking bij mensen geeft homozygoot rode bloedcellen met een halve maan vorm die minder goed functioneren,
maar de heterozygoot is beter bestand tegen malaria. Bloedgroep B bij raskatten kan ook heel goed een founderseffect zijn:
een klein groepje stamdieren met een enkele kat die toevallig bloedgroep B had,
kan plaatselijk uitgroeien tot een grote groep met toevallig een hoge frequentie aan B
(en als B frequent voorkomt is juist A in het nadeel, want dan sterven A kittens en worden B kitens volwassen).

Consequenties voor de fok

Een andere maatregel is B poezen niet meer met A katers te paren. Bloedgroep van poes en kater moeten dan wel bekend zijn.
A poezen mogen wat betreft bloedgroep met alle katers paren.
Gevolg is wel dat een eiland van B dieren wordt geschapen, want uit B poezen en B katers komen louter B kittens,
waarvan in elk geval de vrouwtjes geen partner buiten het B eiland zouden mogen kiezen.
Of dit een goed idee is, hangt natuurlijk af van het aantal katten met bloedgroep B.
Bij een ras waar deze bloedgroep zeer zeldzaam is, ben ik geneigd te stellen: wat zeldzaam is moet zeldzaam blijven.
Beschouw dieren met deze zeldzame bloedgroep liever niet als fokdier.
Want hoewel bloedgroep B natuurlijk niet als een erfelijke afwijking beschouwd mag worden,
zal niemand blij zijn met een fokpoes met deze bloedgroep als de bloedgroep binnen het ras zeldzaam is
en dus de kans op een A partner groot is. Als bloedgroep B frequent voorkomt binnen een ras, zal de fokker ermee moeten leren leven.
Poezen kunnen dan het best op bloedgroep worden onderzocht voor ze een nest krijgen.
Als een B poes van een A kater een nest verwacht, kan het best van de pasgeboren kittens bloed genomen worden
(via de navelstreng gaat dat heel gemakkelijk bij een pasgeboren kitten).
Mocht een B poes dan een A jong hebben, dan zal het 3 etmalen lang kunstmatig gevoed moeten worden
(of er zou een bloedgroep A min ter beschikking moeten zijn).
Als bloedgroep A zeer zeldzaam is binnen een ras (maar dit is louter theoretisch),
dan moet bloedgroep A als ongewenst beschouwd gaan worden, want B x B geeft immers nooit problemen.
Nog één opmerking: de genfrequenties B kunnen niet allen per ras maar ook per populatie verschillen (dit zal in praktijk per land zijn).
Neem de aantallen genoemd in de tabel dan ook niet als absolute waarden, maar als voorzichtige indicatie van de plaatselijke situatie.
Bovendien is, zoals al gezegd, het aantal B katten vermoedelijk zwaar oververtegenwoordigd in deze studie.