Genetica

Het fokken van raskatten:

Verantwoord fokken kan alleen indien:
– men over voldoende kennis beschikt.

Er staan ons diverse methodes (selectie, lijnteelt, uitkruisen etc.) ter beschikking om ons doel – “de perfecte kat”- te bereiken.
Enerzijds moet men intelen om gewenste eigenschappen vast te leggen en ongewenste eigenschappen zo snel mogelijk te verminderen/elimineren.
Anderzijds moet men er ook zorg voor dragen dat er een zo groot mogelijk genetisch draagvlak is om het ras gezond te houden.
Liefde voor de kat en een grote dosis gezond verstand zijn onontbeerlijk voor de verantwoord fokker.
Ook dient men te weten waar de grenzen liggen die “moeder Natuur” overduidelijk aangeeft;
-dus geen extreme expressie van bepaalde uiterlijke kenmerken propageren.
In de toekomst zullen we meer moeten gaan samenwerken als fokkers, zowel nationaal als internationaal voor het behoud van de door ons zo geliefde (ras)kat.
Het internet geeft ons gelukkig de mogelijkheid om het buitenland heel dichtbij te halen.
Dekkingen over de grens halen is meer regel dan uitzondering om “nieuw bloed” binnen de cattery te halen.
Ook kittens passeren op die manier veel makkelijker de landsgrenzen.

In onderstaand artikel worden een aantal aspecten van het fokken behandeld.
Met welk doel fokken wij raskatten en op welke wijze kunnen wij dit verantwoord doen?
Op deze vragen wordt in dit artikel antwoord gegeven.
Verklarende woordenlijst vooraf:

*dominant: overheersend.
*recessief: terugtredend, wijkend.
*een gen: erfelijke factor die in levende organisme zekere eigenschappen tot uiting doet komen.
*polygenen: groepen van genen.
*homozygoot: fok zuiver.
*heterozygoot: fok onzuiver.
*fenotype: het uiterlijk van het dier.
*genotype: de erfelijke aanleg van het dier.

1.0 Doelstellingen van het fokken

Bij het fokken van raskatten staan ons diverse doelstellingen voor ogen:

1) gezonde katten.
2) katten met een goed karakter.
3) katten die zoveel mogelijk de rasstandaard benaderen.

Alleen als men op alle drie deze punten fokt en in bovengenoemde volgorde, mag men zich een fokker noemen.
Helaas zijn er veel “fokkers” die uitsluitend aan het vermeerderen van het kattenbestand doen.
Zij zijn geen echte fokkers maar vermeerderaars ofwel gelegenheidgevers.
Deze lieden hebben een of meerdere raspoezen die zij door een of andere kater (van hetzelfde ras) laten dekken, zonder zich af te vragen of deze combinatie wel de best mogelijke is.
Zo vermeerderen zij jarenlang zonder iets positiefs aan het ras toe te voegen.
Over fokkers die rassen onderling kruisen wil ik het hier maar niet eens hebben.
Van een serieuze fokker wordt verwacht dat men niet alleen kerngezonde en lieve dieren fokt, maar dat men ook tracht het uiterlijk van deze dieren te perfectioneren.
Hoe moet je nu te werk gaan om de (bijna) perfecte kat te fokken?

1.1 Het opzetten van een lijn

Wanneer een fokker een “lijn” heeft opgezet (en dit goed gedaan heeft) zal men na verloop van tijd:
-daar gaan natuurlijk vele jaren van hard werken aan vooraf, specifieke eigenschappen hebben vastgelegd ten gunste van het ras.
Heeft men het niet goed gedaan, dan heeft men specifieke eigenschappen vastgelegd ten nadele van het ras zoals bijvoorbeeld diverse afwijkingen.

Op welke manier kan nu een lijn tot stand komen?
A) Door zeer strenge selectie en
B) Door lijnteelt/inteelt (line-breeding/inbreeding).

Selectie: Wat doet men wanneer men selectief fokt?

1) Langzaam neemt de ongelijkheid (de heterogeniteit) van de fokdieren af.
2) Men legt bepaalde eigenschappen vast.
3) De gelijkheid (homogeniteit) van de katten neemt toe.

Selectie is een tijdrovend proces en vergt dan ook veel geduld en een zeer kritische instelling t.o.v. de gefokte katten.
Wie geheel kritiekloos is, is niet geschikt als fokker.
Wanneer we het over selectie hebben dan bedoelen we uiteraard zinvolle en verantwoorde selectie.
Natuurlijk zijn er ook andere vormen van selectie namelijk: je gaat met je poes naar de kater van je beste vriend(in).
Als die kater dan toevallig de best mogelijk partner voor je poes is, dan was dit een zinvolle selectie.
Heb je het alleen maar gedaan omdat de eigenaar je beste vriend(in) is, dan was dat voor de fok toch een minder slimme zet.

Lijnteelt/Inteelt: Wat gebeurt er wanneer men lijn- of inteelt?

1) Relatief snelle afname van de heterogeniteit.
2) Relatief snel vastleggen van bepaalde (gewenste) eigenschappen.
3) Grote toename van de homogeniteit.

1.2 Wat is een lijn?

Een misverstand is, dat veel fokkers denken een lijn te hebben zodra er een aantal katten zijn die dezelfde cattery-naam dragen.
Dit is beslist NIET waar.
Men spreekt van een lijn wanneer een fokker generaties lang, en met veel kennis van zaken, een behoorlijk aantal dieren op de wereld heeft gezet die grote overeenkomst met elkaar vertonen.
Wanneer men bijvoorbeeld een aantal van deze katten naast elkaar zet, dan ziet men overduidelijk dat al deze katten met elkaar verwant zijn, aangezien zij vele uiterlijke eigenschappen met elkaar gemeen hebben.
Behalve een uiterlijke (fenotypische) verwantschap zijn deze dieren natuurlijk ook genotypisch sterk verwant.
Katten uit een bepaalde lijn zijn dragers van veel dezelfde genen die zij uiteraard ook weer aan hun nageslacht doorgeven.
De fokker van zo’n lijn is er dus in geslaagd vele (gewenste) eigenschappen te fixeren.

Wanneer een bepaalde poes of kater veel kinderen krijgt, die allemaal buitengewoon sterk op hem/haar lijken, dan noemen we dat PRE-POTENCY/BREED TRUE.
De sterke gelijkenis wordt veroorzaakt doordat de kater/poes homozygoot is voor een aantal genen of groepen van genen met dominante effecten.
Een homozygoot dier kan men door inteelt/lijnteelt verkrijgen.
Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat een dier zowel homozygoot kan zijn voor gewenste als voor ongewenste eigenschappen.
Bij de fokker ligt de taak de gewenste eigenschappen te selecteren en te fixeren.
De ongewenste eigenschappen dient men als fokker uiteraard te elimineren.

1.3 Selectief fokken.

Het selectief fokken van raskatten kan een verbazingwekkend aantal vormen aannemen.
Het doel van de verschillende methodes is echter dezelfde; de algehele kwaliteit van de dieren te verbeteren.
Veel mensen hebben slechts een vaag idee van wat er met selectie bedoeld wordt.
Selectief fokken is de meest belangrijke factor bij het fokken, of dit nu via eenvoudige of via ingewikkelde procedures wordt gedaan.
Een heel belangrijke factor bij selectie is de intensiteit.
De meest eenvoudige en de meest toegepaste vorm van selectie is het selecteren van een individuele kat, bijna uitsluitend gebaseerd op het uiterlijk van dit dier.
Een eerste vereiste is natuurlijk dat het dier kerngezond is.
Laten we nu aannemen dat men een poes heeft gekocht die heel behoorlijk aan de standaard voldoet en die uiteraard kerngezond en lief is.
De volgende stap is een kater te zoeken die qua uiterlijk (fenotype) sterk op haar lijkt.
Het resultaat van dit huwelijk is dan (hopelijk) nageslacht dat er hetzelfde uitziet als pa en ma.
Deze vorm van selectief fokken heet LIKE TO LIKE breeding (het fokken met GELIJKEN).

Het tegenovergestelde van like to like is ook mogelijk, deze vorm noemt men MATING OF UNLIKES (het fokken met ONGELIJKEN).
Men zoekt dan bijvoorbeeld een kater die de fouten compenseert die de poes heeft.
Het risico van dit systeem is dat de genenpoel zeer onstabiel (heterozygoot) wordt;
er kunnen dus kittens geboren die zowel de fouten van pa als ma hebben.
Dit is uiteraard niet de bedoeling.
Bij het fokken van raskatten is het streven om elke generatie verder te verbeteren.
Indien de volgende generatie minder is, dan ben je als fokker op de verkeerde weg.

Het is echter ook mogelijk dat men een poes heeft gekocht die helaas niet zo goed beantwoordt aan de standaard.
Door voor deze poes een buitengewoon fraaie partner te kiezen, hoopt men op nakomelingen die in ieder geval fraaier zijn dan hun moeder.
Het beste kitten houdt men dan aan om vervolgens, trapsgewijs, verder te gaan, met als doel dat iedere generatie mooier en beter wordt.
Deze vorm van selectief fokken noemt men UP GRADING (opwaarderen).

Natuurlijk is het erg leuk om een nestje te fokken met daarin één kitten dat buitengewoon mooi, lief en kerngezond is.
Toch heeft men aan zo’n uitmuntend kitten minder dan men denkt;
het draagt naar alle waarschijnlijkheid ook een aantal ongewenste genen met zich mee die bij de nestgenoten wel tot uitdrukking zijn gekomen.
Zo’n kitten is dus een “lucky-strike” d.w.z. het berust op puur toeval dat dit dier zo gezond en lief is en zo’n fraai uiterlijk heeft.
Het is beter om een nestje kittens te fokken die allemaal (op een schaal van 1 tot 10) bijvoorbeeld een 7,5 scoren,
dan om een nestje te fokken met daarin 1 kitten die een 9 haalt en waarvan de rest niet hoger komt dan een 5 of een magere 6.
Wat werkelijk waarde heeft, in foktechnisch opzicht, is een zo homogeen mogelijk nest te fokken van een goede kwaliteit.
Praktisch gezien heeft men dan een nest waarin ALLE kittens zeer gezond en lief zijn en tevens zeer goed aan de standaard voldoen.
Genetisch gezien, betekent dit dat alle dieren behoorlijk homozygoot zijn voor vele gewenste eigenschappen en dat zij dit ook weer aan hun nageslacht zullen doorgeven.
Dit is de droom van elke serieuze kattenfokker!

Helaas kan men het voorafgaande niet bereiken door uitsluitend selectief met onverwante dieren te fokken en men zal daarom een andere methode moeten toepassen nl. lijnteelt/inteelt.

1.4 Lijnteelt/inteelt.

Het daadwerkelijk vastleggen van gewenste eigenschappen (= het toenemen van de gelijkheid van genotype en fenotype) bereikt men door middel van inteelt.
Misschien schrikt men bij het woord inteelt maar dat is beslist niet nodig.
Ook inteelt heeft verschillende vormen.
Zo kan men bijvoorbeeld sterk intelen of slechts een zeer lichte vorm van inteelt toepassen.
Inteelt en lijnteelt worden vaak met elkaar verward. Lijnteelt is slechts een zeer gematigde vorm van inteelt.
Wat is nu inteelt?
Inteelt is het kruisen van verwante dieren;
men kan bijvoorbeeld zeer sterk intelen door bijvoorbeeld generaties lang sterk verwante dieren met elkaar te kruisen.
In de raskattenfokkerij wordt dit niet toegepast.
Wel vindt men deze vorm van inteelt in het laboratorium bij het fokken van o.a. muizen en ratten.
Deze dieren worden zeer ver doorgefokt zodat er vrijwel uniform genetisch materiaal zal ontstaan.
Na bijvoorbeeld 15 generaties herhaalde broer-zus kruisingen zijn de nakomelingen vrijwel homozygoot.
Men doet dit o.a. voor medicijn onderzoek.
De proefdieren zijn genetisch vrijwel identiek en indien ze onder dezelfde omstandigheden worden gehouden, is de uitslag van zo’n onderzoek zeer waardevol.
Als de dieren zoveel mogelijk genetisch identiek en gezond zijn, kan men, indien men bijvoorbeeld de werking van een nieuw medicijn wil testen, dit zeer nauwkeurig doen.
U begrijpt dat als men zomaar wat muizen neemt, zo’n test minder zuiver is, als er bijvoorbeeld een aantal muizen met zwakke hartjes bijzit.
Je krijgt dan een heel andere uitslag betreffende de werking van het medicijn.

Bovengenoemde vorm van inteelt wordt, zoals reeds eerder opgemerkt, door kattenfokkers niet toegepast.
Wel doet men aan lijnteelt.
Een (klein) aantal generaties worden er bewust dieren met elkaar gekruist die in (meestal) min of (soms) meerdere mate aan elkaar verwant zijn.
Bijvoorbeeld: neef-nicht, oom-nicht, achterkleinzoon-overgrootmoeder, halfbroer-halfzus, opa-kleindochter, oma-kleinzoon,
maar af en toe ook vader-dochter of moeder-zoon of broer-zus.

Ook fokkers die menen uitsluitend uit te kruisen (= niet verwante dieren aan elkaar te paren) doen meestal toch aan (een zwakke vorm van) lijnteelt,
omdat binnen de meeste rasgroepen alle dieren in min of meerdere mate aan elkaar verwant zijn, met name binnen de kleinere rasgroepen.
Als men iets verder kijkt dan de vier a vijf generaties die op de stambomen van de desbetreffende dieren staan, dan vindt men vaak een (of meerdere) gemeenschappelijke voorouder(s).

Misschien zal het de lezer verbazen, maar enige inteelt is absoluut noodzakelijk om een kattenras tot stand te brengen (de raskenmerken te fixeren), en ook om de kwaliteit op peil te houden.
Wanneer men als fokker een stabiele lijn heeft opgebouwd, kan af en toe hiervan afgeweken worden, maar beslist niet te veel omdat dit de zorgvuldig opgebouwde homogeniteit weer te niet zal doen.
Als men iets nieuws wil of moet inbrengen in de bestaande lijn, dan kan men het best een fokdier nemen die ook uit lijnteelt is ontstaan, zij het dan uit een ANDERE (dus niet of nauwelijks verwante) lijn.

Ook als men een vorm van inteelt toepast, zal men als fokker tevens selectie toepassen.
Men selecteert steeds de beste dieren die dan weer voor verder nageslacht zullen gaan zorgen.
Het kan niet vaak genoeg gezegd worden dat de selectie criteria altijd als volgt moeten plaatsvinden:

1) GEZONDHEID
2) KARAKTER
3) UITERLIJK

Voor alle duidelijkheid onder gezondheid vallen ook zaken als: goede vruchtbaarheid, normaal kunnen baren, een goede melkproductie en een goede verzorging van de kittens door de moeder.
Tevens is ook de levensduur van de katten van belang.
Als na verloop van tijd blijkt dat de door u gefokte katten gemiddeld steeds minder oud worden, dan is dat een overduidelijk indicatie dat er iets aan de hand is.
U moet dan uitzoeken wat de oorzaak is en vervolgens adequate maatregelen nemen.
Neemt de gemiddelde nestgrootte in uw cattery af, dan geeft ook dit aan dat uw fokdieren minder gezond zijn dan u dacht.
Ook daar zult u iets aan moeten doen.
De gemiddelde nestgrootte van raskatten in Nederland is 3,5.

1.5 Het ontstaan van afwijkingen.

Helaas leven veel mensen in de veronderstelling dat inteelt afwijkingen VEROORZAAKT.
Dit is beslist NIET waar, inteelt kan slechts afwijkingen aan het licht brengen.
Wanneer een dier en zijn/haar partner GEEN afwijkingen heeft of draagt dan zullen de kinderen ook vrij zijn van erfelijke afwijkingen, ongeacht of dit nu een inteelt- of puur uitkruisingsnest betreft.
Inteelt is slecht een middel tot een doel, op zich is het goed noch slecht.
Uitkruisen is ook niets anders dan een fokmethode en is op zich goed noch slecht te noemen.
Het is uiteindelijk de fokker die ervoor zorgt of de toegepaste fokmethode goed is of niet.
Zo kan een fokker inteelt toepassen en daarmee kerngezond, lieve en mooie katten fokken indien men goed
heeft geselecteerd. Het kan ook gebeuren dat een fokker uitkruist en dat dit tot rampzalige resultaten leidt, op de korte of op de langere termijn, door onzorgvuldige selectie.

Veel erfelijk afwijkingen vererven enkelvoudig of meervoudig recessief.
Beide ouderdieren moeten dus drager zijn van zo’n recessief gen of polygenen wil het in de kittens tot uitdrukking komen (zij vertonen de afwijking).
De ouderdieren zelf vertonen deze afwijking niet, ze zijn slechts drager van het recessieve gen of polygenen (zie schema 1).
Natuurlijk moet men, indien het een ernstige afwijking betreft die levensbedreigend of levenskwaliteitbedreigend voor het dier zelf of zijn/haar nakomelingen is, met geen enkel kitten uit zo’n combinatie verder fokken,
ook niet met de kittens die geen afwijking vertonen, aangezien zij wel drager kunnen zijn.
Ook kan men beter niet meer met de ouders verder fokken, ook niet in combinatie met andere partners aangezien de ernstige erfelijke afwijking zich dan ongezien verder kan verbreiden.
Alleen door rigoureus alle dieren, waarvan is aangetoond dat zij drager zijn van een ERNSTIGE erfelijke afwijking, voor de fok uit te schakelen, kan men op de lange duur het aantal dieren, die met zo’n afwijking geboren worden, sterk verminderen.

Is het echter een “lichte afwijking” – een afwijking die noch levensbedreigend, noch levenskwaliteitbedreigend voor het dier zelf of zijn/haar nakomelingen is, dan kan men overwegen het dier wel voor de fok in te zetten.
Met name bij rassen met een beperkt aantal fokdieren is dit zinvol.
Wanneer men namelijk te rigoureus dieren voor de fok uitschakelt, dan kan het gebeuren dat men de baby met het badwater weggooit.
Bijvoorbeeld een kater met een licht knikje aan het eind van zijn staart kan wel degelijk voor de fok ingezet worden indien het verder heel gezond en lief is en voldoende aan de standaard voldoet.
Want behalve de genen die voor die ongewenste kleine knik in de staart hebben gezorgd, brengt dit dier uiteraard ook heel veel waardevolle genen met zich mee en binnen een kleine rasgroep kan men zich niet veroorloven deze waardevolle genen ook kwijt te raken.

Bij het VERANTWOORD FOKKEN van raskatten stuit de fokker op tegenstrijdigheden.
Aan de ene kant moet men genetisch zo homogeen mogelijke dieren fokken ten behoud van het ras en aan de andere kant moet men tevens de genetische diversiteit bewaken, eveneens ten behoud van het ras.
De genetische diversiteit heeft echter de prioriteit.
In de praktijk komt het erop neer, dat we ervoor moeten zorgen dat er binnen een ras zoveel mogelijk (genetisch) verschillende familiegroepen zijn.
Dit kunnen we realiseren door verregaande samenwerking met andere fokkers en tevens de “mindere goden” voor de fok in te zetten.
We moeten dus minder streng selecteren op uiterlijke kenmerken zoals in de standaarden beschreven.
Ten aanzien van gezondheid en karakter kunnen we uiteraard slechts af en toe een zeer kleine concessie doen indien noodzakelijk.
Het mag duidelijk zijn dat verantwoord fokken veel weg heeft van het jongleren met heel veel ballen tegelijk.
De kunst is al die ballen in de lucht te houden zonder er een te laten vallen.
Het fokken van raskatten mag dan wel een hobby zijn, maar niemand heeft ooit beweerd dat het ook makkelijk is!

 
NG ng
NG NGNG NGng
ng NGng ngng

schema 1.

NG = normaal gen, dominant

ng = afwijkend gen, recessief, afwijking veroorzakend indien homozygoot aanwezig.

NGNG kitten heeft geen afwijking en draagt geen afwijking

NGng kitten heeft geen afwijking maar draagt het wel en zal de afwijking dus doorgeven aan een bepaald
percentage van het nageslacht ngng kitten heeft de afwijking en geeft hem ook door aan nageslacht.

ngng kitten heeft de afwijking en geeft hem ook door aan het nageslacht.

 

1.6 Het terugdringen van erfelijke afwijkingen

Inteelt kan een zeer belangrijke en ook buitengewoon positieve rol spelen bij het terugdringen/elimineren van veel (enkelvoudig of meervoudig) recessief verervende afwijkingen.
Een voorbeeld hiervan is, dat men fokdieren test op het eventueel dragen van een erfelijke afwijking.
Men kan dit doen door een kater bijvoorbeeld te kruisen met zijn zusters.
Omdat deze dieren sterk aan elkaar verwant zijn, is de kans groot dat ook de zusters van de kater eenzelfde erfelijke afwijking zouden kunnen dragen als de kater zelf (indien hij drager mocht zijn van een erfelijke afwijking).
Wanneer er uit deze combinaties geen kittens geboren worden die een afwijking hebben, kan men er van uit gaan dat de ouders geen dragers zijn van een erfelijke afwijking.
Natuurlijk kan men deze conclusie niet trekken naar aanleiding van slechts 1 nestje.
Er moeten minstens 7 kittens (en vaak nog meer afhankelijk van de verwantschap van de geteste dieren en de vererving van de afwijking waarop men test) uit een bepaalde combinatie geboren worden, die ALLEMAAL vrij zijn van erfelijke afwijkingen, voordat men kan stellen dat de ouderdieren, naar alle waarschijnlijkheid, geen dragers zijn.
Wanneer alle kittens (minstens 7) die geboren zijn uit een bepaalde combinatie geen van allen een afwijking hebben, is de kans werkelijk buitengewoon klein (minder dan 1%) dat de ouders toch drager zijn van een afwijking.
Hoe meer kittens zonder afwijking, hoe kleiner de kans dat de ouders drager zijn van een afwijking.
Wordt er echter slechts EEN kitten geboren met een recessief verervende afwijking dan kan men met 100 % zekerheid concluderen dat beide ouderdieren drager zijn.

Het mag duidelijk zijn dat inteelt, indien juist toegepast, veel leed kan voorkomen. Wanneer men echter testkruist, houdt dit automatisch in, dat men meerdere nestjes (uit dezelfde combinatie) moet fokken voordat men zeker weet of er een erfelijke afwijking in het spel is of niet.
De nestgrootte kan variëren van 1 tot 8 kittens. Normaal gesproken krijgt men per nest gemiddeld 3 a 4 kittens.
Bestaat het eerste nest uit 3 kittens en hebben zij geen van allen een erfelijke afwijking dan zegt dat nog helemaal niets.
Wanneer het tweede nest uit dezelfde combinatie bestaat uit 4 kittens en ook zij zijn vrij van erfelijke afwijkingen dan zegt dit wel wat namelijk: de kans dat de ouders een afwijking dragen is nu minder dan 1%.
Nogmaals, zodra er echter 1 kitten wordt geboren met een erfelijke afwijking die levens- of levenskwaliteitbedreigend is voor het dier zelf of voor zijn/haar nakomelingen, dan hoeft men uiteraard niet verder te fokken en moet men zowel de ouders als alle kittens laten castreren.
Voor meer informatie over dit onderwerp zie Genetics for Cat Breeders, derde editie, van R. Robinson
pag. 183 t/m 190. Zie ook schema 2 .

AFWIJKINGEN Het aantal kittens dat nodig is om het fout percentage te reduceren tot beneden een bepaald niveau
(bijvoorbeeld onder de 1 %).

aantal kittens

aantal kittens A B
1 50% 75%
2 25% 56%
3 12,5% 42%
4 6,3% 32%
5 3,1% 24%
6 1,5% 18%
7 0,8% 13%
8 0,4% 10%
9 0,2% 7,5%
10 0,1% 5,6%
11 4,2%
12 3,2%
13 2,4%
14 1,8%
15 1,3%
16 1,0%
17 0,7%

schema 2.

De percentages in kolom A gelden voor testkruisingen van een dekkater met bewezen lijders van een niet-ernstige recessieve erfelijke afwijking.
De percentages in kolom B gelden voor testkruisingen van een dekkater met bewezen dragers van een ernstige recessieve erfelijke afwijking.

– Niet-ernstige erfelijke afwijkingen: er zijn 8 kittens nodig, die vrij zijn van de afwijking, om het risico dat de kater toch nog drager is, is 0,4 % terug te brengen.

– Ernstige erfelijke afwijkingen: nu zijn er 17 kittens nodig, die vrij zijn van de erfelijke afwijking, om het “error” percentage tot het acceptabele niveau van 0,7 % terug te brengen.

LET OP: in beide gevallen geldt, dat als er slechts 1 kitten geboren wordt die de erfelijke recessieve afwijking heeft, beide ouders 100% zeker drager zijn.

Een wijd verbreid misverstand is, dat indien men uitsluitend uitkruist (= niet-verwante dieren aan elkaar paren) er geen kittens met afwijkingen geboren zullen worden.
Dit is, helaas, beslist NIET waar en ook nogal kortzichtig geredeneerd.
Bij uitsluitend uitkruisen (outcrossing) kunnen zich allerlei problemen voordoen.
Even een voorbeeldje: een populaire dekkater X van het ras Anonymus is helaas de drager van de enkelvoudig recessieve erfelijke afwijking Hydrocephalus (=waterhoofd).
Deze gezonde, mooie en lieve kater dekt vrolijk vele poezen die niet aan hem verwant zijn.
De kittens hieruit zijn allen (ogenschijnlijk) vrij van afwijkingen; zij hebben GEEN waterhoofdjes.
Met deze nakomelingen, waarvan er natuurlijk ook een behoorlijk aantal (minstens de helft) drager zijn, wordt onbekommerd verder gefokt zodat de afwijking zich steeds verder kan verbreiden.
Na verloop van tijd ontstaat er dan binnen het ras Anonymus een ware “epidemie” van waterhoofdjes omdat men op een gegeven moment dragers met elkaar kruist.

Binnen een kleine rasgroep zou zo’n afwijking zich natuurlijk (relatief) sneller openbaren dan bij een grote rasgroep.
Het is immers zo dat, doordat men uitsluitend uitkruist, de afwijking zich zeer wijd kan verbreiden.
Hoe meer dieren er drager zijn van dit recessieve gen, hoe groter de kans dat er op een kwade dag twee dieren, die beide drager zijn, met elkaar gekruist worden en dan is de ellende niet te overzien.

Wanneer er de situatie ontstaat dat, naar alle waarschijnlijkheid, een groot deel van de fokdieren drager is van deze afwijking, zullen er veel kittens geboren worden die daadwerkelijk een waterhoofdje hebben.
Deze kittens moet men op humane wijze laten inslapen.
Voor het ras is het feit dat veel katten drager zijn van deze afwijking een grote ramp.
Een oplossing kan zijn, om uit te zoeken waar de afwijking vandaan komt en welke dieren waarschijnlijk drager zijn.
Binnen een grote rasgroep zou men waarschijnlijk heel veel vermoedelijke dragers voor de fok kunnen uitschakelen.
Binnen een kleine rasgroep heeft men die luxe niet en zal men alle fokdieren waarvan men vermoedt dat ze misschien drager zijn, moeten testkruisen (dus te paren aan een dier waarvan men zeker weet dat het drager is, zie ook schema 2) op deze eigenschap.
Vervolgens zal men alle dieren die drager zijn voor de fok uit schakelen.
Natuurlijk moet men wel de kittens die met een ernstige afwijking zijn geboren laten inslapen.
Alleen met die fokdieren waarvan men, na testkruisingen, weet dat zij geen drager zijn, kan weer verder gefokt worden.
Dit is natuurlijk een zeer tijdrovend en kostbaar proces.
Het vergt ook wel wat van de fokker want bij elke testkruising loopt men het risico dat er daadwerkelijk kittens geboren zullen worden met een ernstige afwijking. Dit kan emotioneel zeer belastend zijn!

Een andere oplossing is de volgende: om het ras weer gezond te maken, zou men andere katten
-dus van een ander ras of rasloos
– in het fokprogramma kunnen opnemen.
E.e.a. moet natuurlijk wel met de grootste zorgvuldigheid gebeuren en brengt natuurlijk wel bepaalde consequenties met zich mee.
Ook zou men beide oplossingen kunnen combineren om het voortbestaan van het ras te verzekeren.

Veel (onnodig) leed, voor zowel kat als mens, had voorkomen kunnen worden als men voornoemde dekkater X met zijn zusters en/of dochters had gekruist en op deze wijze had getest op recessief verervende afwijkingen.

Er valt zeer veel te zeggen voor het testkruisen van dekkaters voordat zij “losgelaten” worden op het ras.
Men kan relatief snel te weten komen of een potentiële dekkater ook werkelijk geschikt is om nakomelingen te verwekken.
Men kan de kater 8 poezen laten dekken en de nakomelingen screenen op erfelijke afwijkingen.
Het jaar daarop laat men dezelfde kater 12 van zijn dochters uit bovengenoemde poezen dekken.
Ook hier weer het nageslacht nauwkeurig onderzoeken op afwijkingen.
Zijn allen vrij dan kunnen we concluderen dat de kater nagenoeg vrij is van het dragen van heel veel
erfelijke afwijkingen; de kans dat hij wel drager is, is minder dan 1 % namelijk 0,7 % .
Dit is uiteraard een alleszins acceptabel risico.
LET OP: het bovenstaande geldt alleen voor erfelijke afwijkingen die zich bij de geboorte openbaren of er kort na.
Erfelijke afwijkingen zoals amyloidose en PKD die zich meestal na jaren openbaren, kunnen er met deze methode niet uitgehaald worden.
Het is namelijk niet haalbaar om te wachten met het geven van dekkingen tot het nageslacht, uit de testkruisingen van de kater, minstens 8 jaar is.

Men mag met het nageslacht van de kater (uit de testkruisingen) niet fokken totdat de test afgelopen is en er geen kittens zijn geboren met ernstige erfelijke afwijkingen.
Worden er EEN of meerdere kittens met ernstige erfelijke afwijkingen geboren, dan zal men de dekkater en zijn testpartners die daar verantwoordelijk voor waren, moeten castreren.
Ook alle nestgenoten van de kittens met afwijking moeten voor de fok uitgeschakeld worden.
Op deze wijze kunnen fokkers de verspreiding van ernstige erfelijke afwijkingen voor een groot deel terugdringen.
Nogmaals, dit geldt alleen voor die erfelijke afwijkingen die zich bij of (relatief) kort na de geboorte openbaren (binnen 3 maanden bijvoorbeeld of binnen een jaar).

Voor fokpoezen is testen minder geschikt; met een beetje pech kan het een paar jaar duren voordat men voldoende nakomelingen van een bepaalde poes heeft, om met redelijk zekerheid te kunnen zeggen of zij vrij is van het doorgeven van veel ernstige erfelijke afwijkingen of niet.
Wellicht is het in de toekomst mogelijk dat we dragers van bepaalde erfelijke afwijkingen door middel van een DNA-test kunnen opsporen.
Vooralsnog behoort dit niet tot de mogelijkheden en zullen we ons met testkruisingen en stamboom onderzoek moeten behelpen.

Inteelt is niet geheel zonder gevaren en ik beweer dan ook beslist niet dat nu iedereen “rücksichtslos” moet gaan intelen.
Nee, intelen moet, net zoals alle andere vormen van fokken, met verstand van zaken gebeuren.
Door generaties lang in te telen, KAN er een vermindering van kwaliteit ontstaan ten aanzien van de gezondheid.
De nestjes kunnen bijvoorbeeld kleiner worden, de kittens zelf kunnen ook aan de kleine kant blijven of zijn wat vatbaarder voor infecties.
Zodra zich zulke verschijnselen voordoen, zal men moeten stoppen met verder in te telen en een outcross moeten toepassen om het verlies van kwaliteit tegen te gaan.

Een feit is, dat alle levende wezens wel een of meerdere genen bij zich dragen die voor nare “verrassingen” kunnen zorgen.
Er is dus ook geen enkele kat die niet een paar ongewenste genen met zich meedraagt.
Men moet daarom met het fokken van katten immer alert zijn en tijdig ingrijpen zodra een ernstige afwijking zich openbaart.

Bijzonder lastig is dat diverse erfelijke afwijkingen meervoudig recessief vererven, zodat men er soms pas na jaren achter komt, dat de met zoveel zorg gefokte katten behalve zeer gewenste ook een paar minder gewenste eigenschappen met zich mee dragen.
Tevens kan men stuiten op erfelijk afwijkingen die zich pas na jaren, soms vele jaren, openbaren (PRA, Amyloidose, PKD etc.).

Meervoudig recessief = polygene recessieve vererving.
Dit betekent dus dat er groepen van genen verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van een bepaalde afwijking.
Het grote probleem hierbij is, dat de expressie van dergelijke afwijkingen variabel is en tevens kan er sprake zijn van een drempelvoorwaarde.
Wanneer de afwijking in zeer lichte vorm aanwezig is, kan men als fokker de aanwezigheid hiervan makkelijk over het hoofd zien.
Een drempelvoorwaarde is, dat er eerst een bepaald aantal polygenen aanwezig moeten zijn voordat de afwijking zich openbaart; de spreekwoordelijke druppel die de emmer doet overlopen.
Het vervelende is dat de emmer eerst moet overlopen (de kat heeft de erfelijke afwijking) voordat de fokker ontdekt dat er een erfelijke afwijking in het spel is.
Als fokker moet men dus ten alle tijde zeer alert zijn en tijdig ingrijpen.
Het is dan ook zaak de dieren nauwlettend te observeren en de gegevens te noteren.

Zoals reeds eerder opgemerkt, doet zich het probleem voor dat sommige afwijkingen zich pas na enige tijd opbaren.
Een voorbeeld hiervan is de Progressieve Retina Atrofie die zich pas na maanden en regelmatig zelfs na meerdere jaren openbaart; het dier dat deze afwijking heeft, wordt dan voor een deel of volledig blind.
Als kitten mankeerde het diertje nog niets aan het gezichtsvermogen.
Het is dus belangrijk dat men als fokker een goed contact met de kopers van de kittens onderhoudt zodat men op de hoogte blijft van het wel en wee van de gefokte dieren.
Mochten bepaalde afwijkingen zich dan na één of meerdere jaren openbaren, dan kan men als fokker maatregelen nemen (= het uitschakelen voor de fok van die fokdieren die drager zijn van een ernstige erfelijke afwijking) zodat in de toekomst andere dieren eenzelfde lot bespaard blijft.

1.7 Niet-erfelijke afwijkingen

Behalve erfelijke afwijkingen zijn er ook afwijkingen die niet erfelijk zijn. Deze afwijkingen kunnen bijvoorbeeld
veroorzaakt worden door een ongeval, ziekte of door medicatie zowel voor, tijdens of na de geboorte van een dier.
Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat er kittens, door medicijngebruik bij de zwangere poes, met een afwijking
worden geboren. Ook kunnen er spontaan fouten optreden tijdens de celdeling (wanneer het nieuwe leven vorm krijgt)
waardoor er afwijkingen kunnen ontstaan. Deze dieren worden dan wel met een afwijking geboren maar deze
is beslist niet erfelijk. Wanneer een dier geboren wordt met een afwijking dan noemen we dit een aangeboren
afwijking. De aangeboren afwijking kan zowel erfelijk als niet-erfelijk zijn. Wanneer men beseft hoe ontzettend
gecompliceerd het ontstaan van nieuw leven is, is het werkelijk een groot wonder dat er zoveel kerngezonde en
perfect gevormde nieuwe wezentjes ontstaan.